Samen de weg van Jezus gaan

'Hadden wij die maar...'

Het was een feestelijke optocht. Een prachtig tafereel: een fanfare van jongeren, verkleed als kerstmannen. Ze speelden kerstliederen, terwijl ze door de straten van Haifa gingen en overal zwaaiden de deuren open en gingen mensen langs de kant staan kijken. Het is één van de herinneringen die ik koester aan mijn verblijf in deze prachtige stad. Indertijd volgde ik samen met Joodse immigranten taallessen, Hebreeuws. Terwijl ik met de lerares mee naar huis reed, keek ze met enige jaloezie naar al die kerstbomen en kerstmannen die we op straat zagen. ‘Geweldig, die christenen hebben van die vrolijke feesten’, zei ze spontaan. ‘Hadden wij die maar…’ 

Nu kun je je afvragen of uitgerekend die kerstbomen en kerstmannen een getuigenis zijn waar je graag als christenen mee voor de dag komt, maar het voorval zegt vooral iets over de verhoudingen tussen bevolkingsgroepen in de stad. Deze seculier-joodse vrouw zag de Arabische christenen feesten en dacht: Wow, dat zou ik wel mee willen vieren.’ Dat durfde ze niet, maar mooi vond ze het wel.

Drie keer in mijn leven heb ik een korte periode in Israël gewoond. Eerst een jaar na mijn middelbare school, twintig jaar geleden, later een stageperiode tijdens mijn opleiding theologie. En van 2005 tot 2008 zijn we als gezin uitgezonden naar Israël. Van de jaren dat ik in Israël verbleef, woonde ik de meeste tijd in Haifa. Deze bijzondere stad ligt me na aan mijn hart. Ik heb er met vreugde gewoond.

Er wonen zowel Joden als Arabieren. In sommige delen van de stad wonen ze gescheiden, maar er zijn ook gemengde buurten. Als gezin woonden we in een buurt met Joden, Arabische christenen en Arabische moslims. Ze hadden onderling vrij veel contact. Ik bewaar daar mooie herinneringen aan. Op een dag, net na Pesach, waarbij de Joden in de buurt de hele week matzes hadden gegeten, zag ik een Joodse man naar zijn buurman, een Arabische christen gaan. Hij overhandigde hem een doos met alle onaangebroken verpakkingen matzes. Zo van: ik kan ze niet meer zien, heb jij nog zin in matzes? De Arabische buurman nam ze graag aan. Het voorval, net als het verhaaltje over Kerst, laat iets zien hoe open de verhoudingen waren.

Laat me enkele Arabische christenen die ik in Haifa heb leren kennen nader mogen voorstellen. Ajoub was onze buurman. Hij was al een eindje in de 60 en gepensioneerd. Meer dan de helft van de tijd zat hij lekker in de zon, in zijn voortuintje. Daardoor kwam ik hem vaak tegen. Hij was heel gastvrij en had vaak kinderen en kleinkinderen op bezoek. Wij waren ook altijd welkom. Hij noemde zichzelf een Arabische christen. Als je dan vroeg bij welke kerk hij hoorde, dan had hij daar eigenlijk geen antwoord op. Hij was niet zozeer betrokken lid van een kerkelijke gemeente als wel lid van de groep ‘Arabische christenen’. In zekere zin is dit exemplarisch voor de meeste Arabieren in Israël. Ze beschouwen zichzelf óf als christen óf als moslim. Het antwoord heeft in de eerste plaats met je afkomst te maken, niet met je geloofspraktijk. Waren je voorouders christen of moslim, dat is de vraag. Ajoub kwam niet in de kerk maar hij vond het wel heel belangrijk dat wij wisten dat hij christen was en géén moslim. Dat heeft hij meerdere malen aan ons uitgelegd. Hij vond het ook van belang om daar met ons over te praten. ‘Weten de mensen in Nederland wel dat er mensen zijn zoals ik?’, vroeg hij dan. ‘Dat we niet allemaal moslim zijn?’ Dat was heel belangrijk voor hem. Zelf had hij in het onderwijs gewerkt als leerkracht, en hij vond het belangrijk dat zijn kinderen en kleinkinderen positief in de maatschappij stonden. Hij stimuleerde hen om zichzelf te ontwikkelen en hun talenten te gebruiken. Eén van zijn kinderen was advocaat, de ander was leerkracht. Zij leverden een bijdrage aan de maatschappij en daar was hij zeer tevreden over.

Een buurvrouw, Amal, dat was een alleenstaande. Ze werkte indertijd op de administratie van de school van de Sisters of Nazareth. Zij was lid van een Anglicaanse kerk. Ik weet nog dat ik haar voor het eerst op straat ontmoette. Ze stelde zich voor, noemde haar naam en vertelde er gelijk bij: ‘Amal, dat betekent hoop’. Dat betekende veel voor haar. Ik vond het mooi, dat ze dat gelijk tijdens een eerste ontmoeting met mij wilde delen. Ze woonde vlak achter ons. Later kwam er in dat gebouw nog een andere alleenstaande wonen, een messiaans-Joodse vrouw. Ze werden goede vriendinnen en nog onlangs vertelde een van hen me dat ze nog altijd bij elkaar komen en met elkaar bidden. Ze lezen samen de Bijbel en ze moedigen elkaar ook aan om met Joden, christenen en moslims in de buurt, de weg van Jezus te gaan. Zoals in elke buurt zijn er soms aanvaringen en moeilijke situaties, maar zij sporen elkaar dan aan om als Jood en Arabier de weg van Jezus te gaan. Dat is een heel bijzonder getuigenis.

Als gezin kwamen we als vrijwilligers in een bejaardenhuis waar Messiaanse Joden en Arabische christenen wonen. Een van de bewoonsters heette Nazra. Ik weet niet eens of ze nog leeft, ze was toen al een eind in de tachtig. Terwijl ik een keer met haar zat te eten haalde ze herinneringen op over haar ervaringen tijdens de oprichting van de staat Israël. Een tijd van onrust en spanning. Ze keek er op een milde manier op terug. Ik denk dat het de genade van de Heer is, dat ze niet verbitterd was geraakt. Haar leven met God werd gekenmerkt door veel dankbaarheid; ze was dankbaar dat Hij haar een familie en vriendschappen had geschonken. Ondanks haar hoge leeftijd kwam ze iedere avond samen met een paar andere bejaarde dames, Joden en Arabieren, om samen te bidden voor de gemeenten, maar ook voor het land. Daarmee heeft zij diepe indruk op me gemaakt.

In hetzelfde bejaardenhuis werkten Arabische en Joodse medewerkers. In de keuken werkte Therèse, een vrouw met een groot hart. Ze nodigde ons als gezin eens uit om op een vrijdagavond bij haar thuis te komen. Daar kwam een hele groep tieners bijeen. Allemaal Arabische christenjongeren, die na een heerlijke maaltijd samen tijd namen om met elkaar te zingen en Bijbelstudie te doen. We werden uitgenodigd om iets te delen over ons leven, over wat God ons had geleerd. Na afloop was ik onder de indruk van die jonge mensen die met zo’n levenshouding in Israël woonden. Ze kenden zo’n verlangen om te zoeken naar de weg van Jezus. In de Arabische gemeenschap, maar ook breder, in het land Israël, samen met Jood en Arabier. Het heeft me bemoedigd, dat er zoveel jonge christenen zijn, ook in Arabische gemeenschappen.

Op sabbat gingen wij als gezin altijd naar de messiaanse gemeente, Beit Eliyahu. Zo verschillend als de Arabische christenen zijn, zo veelkleurig zijn ook de messiaanse gemeenten. Deze messiaanse gemeenschap had een Arabische christen als voorganger, wat vrij uniek is voor dergelijke gemeenten. Shmuel was er van overtuigd dat God hem geroepen had om het evangelie van Jezus, de Messias, te delen met Joden. Ook al was hijzelf Arabier, hij zag het als zijn roeping om Joden aan te moedigen hun vertrouwen te stellen op de Heer de God van Israël. De gemeente bestond niet alleen uit messiaanse Joden, maar ook uit Arabische christenen. En buitenlandse christenen zoals wij en anderen, vonden er een thuis.

De paar inkijkjes suggereren alsof het leven voor (Arabische) christenen in Haifa een idylle is. Ik besef dat de situatie heel anders is voor christenen in Gaza, om maar te zwijgen over Syrië. Er zijn overeenkomsten maar er zijn ook wel grote verschillen. Ik wil niet de indruk wekken alsof er in Haifa helemaal geen moeilijkheden zijn. Ook daar zijn er plekken waar spanningen zijn tussen Joden en Arabieren, tussen christenen en moslims. Onder bepaalde omstandigheden kan die spanning oplopen, dat hebben we meegemaakt, bijvoorbeeld in 2006, tijdens de oorlog tussen Hezbollah en Israël. Door dat conflict nam ook bij ons in de buurt de spanning tussen Joden en Arabieren merkbaar toe.

Tegelijkertijd blijf ik zeggen dat Haifa een bijzondere plek is in het Midden-Oosten. Het is een stad met ongekende mogelijkheden. Arabieren hebben er gewoon contact met Joden, zonder checkpoints. Arabische christenen kunnen er vrij naar de kerk gaan. Er is vrijheid van christelijk onderwijs.

Daarom is het zo belangrijk om de Arabische christengemeenschap te ondersteunen en te bidden dat ze zullen groeien in getal, maar ook in geloof, hoop en liefde. Zodat juist die gemeenschap in Haifa een zegen en getuigenis kan zijn naar de hele maatschappij en de Arabische wereld daar omheen, naar de landen daar omheen.

Ruth Penning-Wolswinkel, ten tijde van deze lezing werkzaam voor Near East Ministry in Voorthuizen. Ze was betrokken bij de uitzending van diaconale vrijwilligers naar Israël, die daar zowel met Joden als Arabieren werken.