Wie zijn wij? Wie is God?

Wie zijn wij? Wie is God?

Even ten zuiden van Bethlehem woont Daoud Nasser. Hij is Palestijn en christen. Hij beheert een stuk grond dat al eeuwenlang in handen is van zijn familie. Er zijn documenten waaruit blijkt dat het terrein, waar een fruitboomgaard is gevestigd, al ten tijde van de Ottomanen eigendom was van zijn voorgeslacht. Israël is echter van mening dat de familie er illegaal woont. Beide partijen hebben geprocedeerd tot aan de Hoge Raad en de familie van Daoud is tot nog toe steeds in het gelijk gesteld. Onlangs heeft het Israëlische leger 1500 bomen op het terrein vernietigd, terwijl het Hooggerechtshof zich nog niet had uitgesproken over de vraag wie de rechtmatige eigenaar is van het gebied.

Daoud Nasser werd door de actie direct geraakt in zijn levensonderhoud, want hij verkocht de producten van de boomgaard. Ondanks die tegenslag heeft hij er heel bewust voor gekozen om ‘geen vijand te willen zijn’. De tent, die hij op het terrein heeft opgeslagen, draagt daarom de naam: Tent of Nations. Het is uitgegroeid tot het symbool van een vredesbeweging. Hij ontvangt er zowel Joden als Palestijnen en de bezoekers zijn onder de indruk van de manier waarop hij probeert op een vreedzame manier op te komen voor zijn recht op een stuk eigen land. Het verhaal van Daoud is een voorbeeld van de dagelijkse worsteling van een Arabisch christen, de spanningen waarin hij leeft en de keuzes waar hij voor staat. Daoud weigert vijand te worden.

De verleiding is groot om zo’n verhaal in te passen in onze sjablonen van ‘good guys’ en ‘bad guys’. Dat is niet heel vruchtbaar. Het resultaat is op z’n best een welles-nietes-spelletje. Dergelijke zwart-wit-tekeningen doen ook geen recht aan de werkelijkheid. Want zo goed als er aan beide zijden rechtschapen mensen leven, zo zijn er aan beide zijden ook mensen die niet veel met de ander op hebben, sterker nog: die de ander het liefst zien verdwijnen. In ons multiculturele Nederland kunnen we ons nauwelijks een voorstelling maken van de spanning die het Palestijns-Israëlische conflict in het dagelijks leven met zich meebrengt.

Daoud is Arabisch christen. Dat roept de vraag op over welke vorm van christendom we het hier hebben. Vrijwel alle christelijke gemeenschappen in het Midden-Oosten wortelen in de eeuwenoude Oosters-Orthodoxe traditie. Sommige zijn er al sinds Pinksteren, zou je kunnen zeggen. Het is een fabel dat de christelijke gemeenten in het Midden-Oosten uitsluitend zouden bestaan uit bekeerde moslims. De meeste christenen zijn al van generatie op generatie lid van de kerk. Een tweede misverstand is, dat er nauwelijks christenen zijn in het Midden-Oosten. Het aantal neemt wel af, maar de schatting is dat ongeveer 2% van de bevolking op de Westbank christen is; ik denk dat dat ook voor de Israëlische bevolking geldt.

De christenen vormen dus een zeer kleine minderheid, in een context die al sinds 14 eeuwen wordt gestempeld door de islam. Het vinden van de juiste balans in de omgang met moslims is de primaire uitdaging voor de Arabische christenen. Velen van hen zeggen te verwachten dat die uitdaging altijd zal blijven bestaan; hoe het Palestijnse vraagstuk zich ook verder moge ontwikkelen.

De stichting van de staat Israël in 1948 heeft de relatie van de christelijke minderheid tot de moslims op een bepaalde manier wel op scherp gezet. Want veel van hun christelijke geloofsgenoten uit het Westen begroetten de stichting van de staat Israël als iets positiefs. Talloze christenen maakten een reis naar het ‘heilige land’ en bezochten daar de plaatsen waar Jezus was: de oever van het meer van Galilea, de stad Jeruzalem, de Via Dolorosa, de Olijfberg. Veel passages uit de bijbel zijn voor hen opnieuw gaan leven. In de theologie van na de Tweede Wereldoorlog en de stichting van de staat Israël is opnieuw aandacht gekomen voor de joodse wortels van het christelijk geloof. Dat zijn waardevolle ontdekkingen, en wie zou willen ontkennen dat ze ons geloof hebben verdiept en verrijkt.

Maar laten we ons wel realiseren dat Arabische christenen in het Midden-Oosten deze zegen heel anders taxeren. De stichting van de staat Israël is bij hen de geschiedenisboeken ingegaan als de Naqba, de ramp. Nog altijd wordt het uitroepen van de onafhankelijkheid in 1948 zo genoemd. Want vanaf dat moment was het voor Arabische christenen niet meer mogelijk op de vertrouwde manier te leven, te wonen en te werken. Veel Arabische christenen zijn in 1948 vertrokken. Waar voor veel Westerse christenen de Bijbelse plaatsen dichterbij kwamen, raakten ze voor Arabische christenen juist op afstand. Wat wij positief waarderen, taxeren zij als negatief. Waar wij ons verheugden over nieuwe toenadering, ervoeren zij juist vervreemding. ‘Ik woonde in Bethlehem’, zegt een luthers predikant, ‘dat was altijd de stad die ik deelde met David en met Jezus. Dat was een deel van mijn wezen. Maar nu is het voor mij veel meer de vraag of die stad wel echt mijn stad is en hoe ik daarin moet staan’.

Zoveel is wel duidelijk dat de oprichting van de staat Israël de Arabische christenen voor allerlei vragen en problemen heeft gesteld. In de eerste plaats is hun positie in de samenleving veel ingewikkelder geworden, al moet je onderscheid maken tussen de Israëlische samenleving – waar ze alweer 70 jaar deel van uitmaken – en de Westbank en Gaza. Over het algemeen worden ze beschouwd als een soort vijfde colonne. Voor de Israëli’s zijn de Arabische christenen in de eerste plaats Palestijnen. Daarmee worden ze geschaard onder degenen die een potentieel gevaar vormen voor de staatsveiligheid. Voor de moslims, met name op de Westbank, zijn de Arabische christenen al evenzeer verdacht, omdat ze leven met de Bijbel, waarin het gaat over Israël en de God van Israël. De Arabische christenen zijn per slot van rekening geloofsgenoten van de westerse christenen, die ze kennen als Israël-vrienden. Daarmee leven de Palestijnse christenen onder de verdenking potentiële collaborateurs te zijn. Het is een lastige positie, tussen twee vuren in.

Probeer je eens even te verplaatsen in een paar kinderen in Bethlehem, op de Westbank. Waar dromen zij van? Onze kinderen kunnen er vrolijk op los fantaseren; ze zien een toekomst voor zich als brandweerman, detective, politieagent of dokter. Naarmate ze zich verder ontwikkelen, zien ze dat er legio andere mogelijkheden zijn. Maar voor de kinderen in Bethlehem blijven toekomstdromen fantasie. Het is uitgesloten dat ze te realiseren zijn. Het is zelfs de vraag of ze überhaupt kunnen studeren. De harde werkelijkheid helpt je wel uit die droom… Wat blijft er dan te hopen? Misschien de droom dat je op de een of andere manier indruk zal maken met je leven. Veel kinderen, zowel uit christelijke als islamitische gezinnen, zien dat alleen voor zich van mensen die in de gewapende strijd mee doen, of in terrorisme belanden. Dat zijn mensen die nog iets betekenen, de helden en idolen. De rest leidt een onbetekenend leven. Dit is een wat al te geprononceerde situatieschets, maar het illustreert wel de positie van talloze kinderen. Voor Arabische christenen komt daar nog wat bij. Jarenlang hebben ze samen met de moslims, in elk geval in de Palestijnse gebieden, een gemeenschappelijke droom gekoesterd van de stichting van een eigen staat. Voorbij de religieuze scheidslijnen ging het om het Arabisch nationalisme: schouder aan schouder tegenover Israël.

Die gedeelde verwachting is niet gerealiseerd. Door het uitblijven van hoopgevende ontwikkelingen zijn de spanningen de laatste jaren sterk toegenomen. Het is veel meer ieder voor zich, elke gemeenschap voor zichzelf, moslims en christenen. Veel Arabische christenen worstelen, vragen zich af wat hen nu te doen staat. Als het plegen van aanslagen voor hen geen aanvaardbare optie is, wat dan? Er heerst veel verwarring.

De stichting van de staat Israël heeft Arabische christenen in een verwarrende situatie gemanoeuvreerd. Het tweede punt waar ik de aandacht voor wil vragen, hangt hier nauw mee samen: velen van hen zijn in een identiteitscrisis beland. ‘Wie zijn wij? Wie is onze God?’ – de titel van mijn bijdrage refereert daaraan.

Als gevolg van de stichting van de staat Israël in 1948 is een enorme volksverhuizing op gang gekomen. Veel Arabische christenen en moslims zijn hun land kwijt geraakt en zijn gaan zwerven. Of ze vonden nieuw onderdak in allerlei vluchtelingenkampen. In de loop der tijd kregen de kampen betonnen muren, maar dat laat onverlet dat het niet hun thuis is. Ze wonen niet meer op het land van hun voorvaderen. Wat dat betekent is voor ons minder makkelijk te begrijpen dan voor iemand uit het Midden-Oosten. Voor ons is een stuk land in de eerste plaats een economisch bezit. Hoewel… het proces van ruilverkaveling op het platteland, in de twintigste eeuw, riep wel veel emotioneel protest en verzet op van boeren, die hun familiebedrijven zagen ontmanteld. Maar over het algemeen heeft een stuk grond bij ons vooral handelswaarde. Als je een paar hectare hebt en je kunt het goed verkopen om ergens anders weer iets nieuws te kopen, raakt dat je niet emotioneel. Het bepaalt niet wie je bent.

Zo kijken we ook naar onze geboortegrond. Ik ben in Amersfoort geboren en heb er 18 jaar gewoond. Maar ik voel me niet vervreemd van mijn identiteit nu ik alweer jaren in Ermelo woon. Voor heel veel mensen in het Midden-Oosten ligt dat fundamenteel anders. Want een stuk land waar jouw persoonlijke geschiedenis mee verbonden is, is vervlochten met je identiteit. Het land is de plek waar je voorvader ooit is begonnen met een olijfboomgaard. Waar hij is getrouwd, waar hij kinderen heeft gekregen, waar zijn kinderen zijn getrouwd en bij hem zijn gaan wonen; het is de oorsprong van de familiegemeenschap. Heel die achtergrond is mede bepalend voor je status in de samenleving. Kom je uit een eervolle familie, met een goed stuk grond waar mensen altijd hard gewerkt hebben in een mooie olijfboomgaard, dan beteken je ook wat in de maatschappij. Dan verdien je een bepaalde eer of respect. Mensen van lage komaf, zonder lap grond maken weinig kans om geschiedenis te schrijven. Het is lastig om een goede baan te verwerven, voor hun dochters is het moeilijk een man te vinden en als je nog verder in de problemen raakt is er niemand die voor je opkomt. Zonder eer, zonder familie, zonder land, beland je – letterlijk – in de krottenwijk.

Vraag een willekeurige Arabier ‘Waar kom je vandaan?’ dan zal hij zeggen – ook al woont hij al twintig jaar in Nederland: ‘Ik kom uit Marokko’, of: ‘Ik kom uit Libanon”. Stel je dezelfde vraag aan mensen in Libanon, dan zeggen ze: ‘Ik komuit het Zuiden’, ‘Ik kom uit de Bekaa-vallei’ of: ‘Ik kom uit het Noorden’. Vraag je vervolgens: ‘Woon je daar ook?’ dan zeggen ze: ‘Nee, ik woon al heel lang in Beiroet…’ De vraag ‘Waar kom je vandaan?’ betekent: ‘Waar ben je geboren? Waar ligt de geschiedenis van je familie?’ Als mensen met elkaar kennismaken, vragen ze elkaar naar hun naam. Daaruit kunnen ze al heel veel afleiden. Oh, je bent er één van… Maar als het niet direct helder is, wordt er gevraagd ‘Waar kom je dan vandaan?’ Vervolgens wordt de hele familiegeschiedenis opgehaald.

Het kwijtraken van een stuk land is dus veel meer dan een economisch verlies, het is niets minder dan het uitwissen van je (familie)geschiedenis, van je identiteit. Ben je je land kwijt dan ben je niemand meer. Daarom is het verwoesten van een oude boomgaard zo ingrijpend. Want daarmee wordt niet alleen een hele familie van hun inkomstenbron beroofd, daarmee wordt hun hele familiegeschiedenis vernietigd.

Zo bezien is het duidelijk dat het ridicuul is om te denken dat je het verlies met geld kunt compenseren. Ik hoorde eens een vrouw in Libanon zeggen: ‘Eén olijf van een boom uit Israël/Palestina is mij meer waard dan al het land in Libanon.’ Dat geeft aan hoe diep het zit. Het verlies van een stuk grond is dus niet zomaar op te lossen met het beschikbaar stellen van een nieuw stukje grond. Want het verloren gegane stuk is een onvervreemdbaar deel van je identiteit.
Voor Arabische christenen komt daar nog bij dat hun identiteit direct is verbonden met het land van Jezus, en met het land van de voorvaderen. Dat bepaalt wie ze zijn. Datzelfde geldt natuurlijk zeker ook voor Israël, voor het Joodse volk. Israël kan alleen maar de Torah naleven, als ze in hun eigen land wonen. Want een groot deel van de wet van God is gericht op het land. Voor moslims geldt hetzelfde, op weer een andere manier. Daarmee is de kern van de problematiek kort geschetst. Het vraagstuk lijkt onoplosbaar. Dat is de diepe identiteitscrisis, door het verlies van land.

De stichting van de staat Israël heeft Arabische christenen tot slot ook in een geloofscrisis gebracht. Met name het Oude Testament is voor velen van hen problematisch geworden. Ik heb dat van dichtbij ervaren tijdens mijn docentschap aan de theologische opleiding in Beiroet. Mijn collega’s die het vak Oude Testament gaven, vertelden hoe moeizaam die colleges soms verliepen. Sommige studenten wilden de Bijbel niet open doen in het Oude Testament, ze weigerden er überhaupt uit te studeren. Zo gevoelig lag dat! In het Oude Testament gaat het voortdurend over Israël. Veel Arabische christenen ervaren Israël dagelijks als een politieke, economische, militaire macht. En dan vooral in negatieve zin. Je kunt dan wel aanvoeren dat het Israël van vandaag niet hetzelfde is als het Israël in de Bijbel, maar toch. Ze proberen dat onderscheid ook wel steeds voor ogen te houden. Maar als je dagelijks langs de checkpoints moet met Israëlische soldaten, als net je 1500 fruitbomen zijn gerooid door Israëlische soldaten, als je net iemand in je omgeving hebt verloren – om wat voor reden ook – in verband met de staat Israël, dan is het heel moeilijk om de Bijbel te gaan lezen en consequent uit je gedachten te bannen dat er geen relatie bestaat tussen het Israël van toen en het Israël van nu.

Dat geldt te meer daar door diverse joodse en christelijke zionisten die link wel expliciet wordt gelegd. Je ervaart dan blokkades om je de verhalen uit het Oude Testament eigen te maken. Wat moet je met dat boek, dat aan Israël het superieure, om niet te zeggen, het goddelijke recht lijkt toe te kennen om je land af te pakken? Met wie moeten wij ons identificeren?

Met een van mijn Palestijnse studenten in Libanon heb ik stukken uit het Oude Testament gelezen. Hij vertelde me dat het hem veel moeite kostte om de verhalen over Jozua en het volk Israël te lezen. ‘Met wie moet ik me nu identificeren?’, vroeg hij zich hardop af. ‘Toch niet met Israël? Met dat volk zijn we in oorlog! Ze staan lijnrecht tegenover ons. Maar ik wil me evenmin identificeren met de inwoners van Jericho, want zij kennen God niet. En God is wel mijn Vader. De God van Israël is de God die ik dien. Dus, wat moet ik met dat verhaal? Als ik me met iemand zou kunnen identificeren, dan zou het Rachab moeten zijn.’ Een andere Palestijnse christen vertelde me een tijdje geleden: ‘Dat gaat zelfs bij ons in Bethlehem niet meer op. Want voor de jongeren van vandaag is Rachab geen identificatiefiguur. Integendeel, ze beschouwen haar als een landverrader. Zij verraadde haar volk, dat was een lafhartige daad.’

Als je deze vragen op je laat inwerken kun je je voorstellen hoe ingewikkeld het is om in deze context de Bijbel te lezen en te interpreteren. Arabische christenen kunnen zich heel moeilijk identificeren met het volk Israël. Want als Israël het volk van God is, wie zijn wij dan? vragen ze zich af. Vallen wij dan niet in de categorie van de Kanaänieten of de Amelekieten, de gezworen vijanden van God? Als David de grote held van Israël is, zijn wij dan Goliath? Zo is het in 1948 en daarna vaak voorgesteld: David (lees: het onooglijke Israël) heeft de grote reus Goliath (de Arabische legers) overwonnen. Maar de Arabische christenen voelen zich totaal niet thuis in het kamp van Goliath. Maar bij wie horen ze dan? Dat is de spannende vraag voor hen, de geloofsvraag ook. Want het raakt aan de vraag hoe ze de Bijbel überhaupt hebben te lezen en te begrijpen. Uit de geschiedenis weten we dat wie het Oude Testament loslaat, ook een groot deel van het Nieuwe Testament uit zijn voegen licht. Die twee horen onlosmakelijk bij elkaar. Het probleem van de Arabische christenen raakt de kern van het geloof. Niet alleen de identiteitsvraag – wie zijn wij? – maar veel dieper: wie is onze God? Wij hadden altijd gedacht dat de God van Israël onze God was. Maar sinds 1948 blijkt Hij ineens aan de kant van het huidige volk Israël te vechten; althans zo lijkt het. Waar blijven wij dan? Horen wij nu niet meer bij het volk van God? Heeft God zich tegen ons gekeerd? Is God echt anders dan de God die we om ons heen zien, de God van veel moslims, in wiens naam een ‘heilige oorlog’ wordt gevoerd? Wie is onze God? Is Hij nog wel onze God? Hoe verhouden de twee delen van de Bijbel zich tot elkaar? In Jozua 6 lijkt God opdracht te geven om heel Jericho uit te roeien. Hoe is dat te rijmen met Jezus’ uitspraken in de Bergrede? ‘Als iemand een proces tegen je wil voeren en je onderkleed van je wil afnemen, sta hem dan ook je bovenkleed af. En als iemand je dwingt één mijl met hem mee te gaan, loop er dan twee met hem op…’ (Mat. 5: 40,41).

De vraag waar het hier over gaat, is niet louter een theologische kwestie, maar raakt voor Arabische christenen direct aan het dagelijks leven. Hoe verbinden we God met ons alledaagse bestaan, in deze samenleving? Het is voor hen zoeken naar een antwoord. Dat doen ze niet altijd op de manier zoals wij dat graag zouden zien. Vaak gaat hun zoektocht gepaard met scherpe kritiek op Israël. Daar hoeven we het lang niet altijd mee eens te zijn, maar wij, in het veilige Westen, doen er goed aan naar hen te luisteren. Want dan horen we hoe mensen in een moeilijke, pijnlijke situatie proberen hun geloof in God vorm te geven en er woorden voor te vinden.

Hopelijk draagt mijn bijdrage bij aan meer begrip voor hun situatie. Daardoor kan ook de openheid ontstaan voor een nader contact met onze Arabische broeders en zusters. Samen zijn we deel van het ene wereldwijde Lichaam van Christus. En als één deel van het lichaam lijdt, lijden alle leden.’

Prof. dr. Bernhard Reitsma, bijzonder hoogleraar voor de leerstoel ‘Kerk in de context van de islam’ aan de Vrije Universiteit te Amsterdam, senior docent en adviseur diversiteit en islam aan de CHE, Ede. Hij werkte van 1998 tot 2005 als docent aan de Near East School of Theology in Beiroet, Libanon.